DE KUNST VAN HET BAKKEN
Een kater in het stadje Sluis
Bakte een koolmees op 't fornuis,
Fraai gegarneerd met verse zeester,
Maar bleef zijn kolen niet goed meester.
Hij zuchtte: 'k ben niet goed geschoold.
Straks is mij nog die mees verkoold.
GRAMMATICA
Enoos! De vek blakte de mukken
En is daarbij van grans vertoort,
Zodat, bij 't ophaan van de tukken
Zijn gavel gans was omgevoord.
Dit velert ons met trove wagel
En landert ligzaam overdeen.
Want ook al hit de zwut zijn tagel,
Zoals de klans truit er geeneen.
Wat undervilt de snuikse tukken?
Wat trievelt er laas overbek?
Odaan! De vek blakte de mukken
En mukken zijn geblakt door vek.
OUD-HOLLANDS LIEFDESDRAMA
Als op een paddestoel een dwerg zit neergezeten,
Doorzeverd en doorvocht van 't al te bange zweten,
Dan komt mijn jonkvrouw met haar billen fier
En gaat met hem al dansend aan de zwier.
Dit heeft mijn smachtend hart toch al te zeer verdroten.
Ik snel daarheen en vat den dwerg bij zijne kloten,
Doorboor hem drie-, ja viermaal met mijn speer
En val amechtig voor mijn jonkvrouw neer.
Dies zij mij overlaadt met kussen en met minnen.
Ach! Hoe raakt dus mijn ganse hart van zinnen!
Vertwijf'lend grijp ik haar bij heure haren
En zwier haar rond en laat haar plotsklaps varen!
Daar suist zij heen, tot zij de maan kan vatten,
Dewijl ik mij van smart ten zeerste moet benatten.
Gescheiden leven wij, en bij het licht der maan
Pleng ik, gebroken hart, voortdurend traan op traan.
OUD-HOMERISCHE VERGELIJKING
Zoals een weduwe, gezeten op een schommel
Wacht op den slaap, maar och, hij wil niet komen;
Zij soest, zij sluimert wat, vergeefs wacht zij den dommel,
Die diepe, zoete slaap met al zijn mooie dromen!
Zij staat weer op en beent in 't rond,
Ach, kon zij maar gaan liggen,
Zoals een zeug - haar beer is dood -
Zich schurkt tegen haar biggen;
Zij kreunen wat, hebben zich volgezogen,
- zijn het er twaalf of - wie weet - zijn 't er dertien? -
Een diepe kinderslaap bedekt hun biggeogen; -
De zeug, zij kan niet tellen, houdt het voor gezien.
Zo wacht ik U, mijn lief, een weduwnaar gelijk,
En vat den slaap niet, met zijn zoete dromen.
Ik wacht en smacht, wordt bleker dan een lijk
Totdat ik U met voedsel thuis hoor komen
Toelichting:
De oude Homerus placht lang uitgesponnen vergelijkingen te dichten "Zoals" in de eerste strofe), waarbinnen dan soms weer een andere vergelijking voorkwam "Zoals" in de tweede strofe, tot het einde van de derde strofe); de oorspronkelijke vergelijking wordt weer opgevat met "Zo" in de vierde strofe. Schommel
is Oud-Hollands voor "schommelstoel". Dood is vrij (Oud-Hollands)
rijm op "rond".
HET VROUWTJE HOOP
Achterin de wereld
daar leeft het vrouwtje Hoop.
Haar buikje is van suiker,
haar mondje is van stroop.
Als je haar wilt zoeken gaan,
dat leuke vrouwtje Hoop,
dan kun je haar niet
vinden,
dan gaat zij op de loop.
Maar als je haar niet meer verwacht,
dat vreemde vrouwtje Hoop,
dan is zij daar, en kijk, zij lacht,
omdat zij jou ziet
staan.
En als je haar dan pakken wil,
dat gekke vrouwtje Hoop,
dan hoor je
ineens een enge gil,
want zij is weggegaan
Blijf daarom altijd zoeken naar
dat lieve vrouwtje Hoop,
maar denk niet dat je haar pakken kan:
dat is een ijdele
hoop.